Opbouw grondwaterstandindicator
Wat is de grondwaterstandindicator?
De grondwaterstandindicator geeft een beeld van de huidige grondwaterstand ten opzichte van het verleden. De meetplaatsen van VMM, SCK en De Watergroep die gebruikt worden in dit indicatorrapport zijn zo geselecteerd dat de grondwaterstand er zo min mogelijk beïnvloed wordt door waterwinning, drainage of andere menselijke ingrepen. De indicator geeft dus een beeld van de klimatologische variatie van de grondwaterstand.
Maandelijks worden op de meetplaatsen peilmetingen uitgevoerd. Voor elke meetplaats is bovendien een SWAP model (Soil, Water, Atmosphere and Plant model) opgesteld dat de grondwaterstand modelleert op basis van onder meer bodemeigenschappen en de waargenomen dagelijkse neerslag en verdamping . De dagelijkse modellering wordt dan samengevoegd met de maandelijkse peilmetingen. De zo verkregen tijdsreeks van dagelijkse gesimuleerde grondwaterstanden wordt verwerkt tot de indicator.
De grondwaterstand wordt op twee manieren historisch gesitueerd: een relatieve situering waarbij de grondwaterstand vergeleken wordt met de grondwaterstanden op diezelfde dag in de afgelopen 30 jaar (wat is de toestand voor de tijd van het jaar?) en een absolute situering waarbij de grondwaterstand vergeleken wordt met alle grondwaterstanden van de afgelopen 30 jaar (staat het grondwater historisch laag of hoog?). Tegelijkertijd wordt er bepaald of de grondwaterstand gestegen of gedaald is ten opzichte van vorige maand. Tot slot wordt er vooruitgeblikt naar volgende maand: zijn er zeer hoge of zeer lage grondwaterstanden te verwachten?
Hoe is de grafiek over de relatieve toestand van de grondwaterstand opgesteld?
Per meetplaats is de gesimuleerde grondwaterstand (combinatie maandelijkse peilmetingen en dagelijkse modellering met het SWAP model) per dag vergeleken met de gesimuleerde grondwaterstanden van diezelfde dag in de afgelopen 30 jaar. Er wordt ingeschat hoeveel % van die jaren de beschouwde dag een grondwaterstand heeft die lager is dan de gesimuleerde grondwaterstand voor dit jaar. In statistische terminologie: op de empirische cumulatieve verdeling wordt het percentiel afgelezen dat overeenstemt met de voor dit jaar gesimuleerde grondwaterstand. Bijvoorbeeld, de grondwaterstand is in 10% van de jaren op de beschouwde dag lager dan de grondwaterstand die overeenstemt met het 10de percentiel (P10). De percentielen zijn in 5 klassen ingedeeld: zeer laag/zeer hoog (lager/hoger komt minder dan 1 keer per 10 gevallen voor), laag/hoog (lager/hoger komt 1 tot 3 keer per 10 gevallen voor) en normaal. De grafiek geeft per dag weer hoeveel % van de meetplaatsen een zeer lage, lage, normale, hoge of zeer hoge grondwaterstand heeft.
Hoe is de grafiek over de absolute toestand van de grondwaterstand opgesteld?
Per meetplaats is de gesimuleerde grondwaterstand (combinatie maandelijkse peilmetingen en dagelijkse modellering met het SWAP model) per dag vergeleken met de gesimuleerde grondwaterstanden van alle dagen in de afgelopen 30 jaar. Er wordt ingeschat in hoeveel % van de gevallen de grondwaterstand lager is dan de gesimuleerde grondwaterstand voor de beschouwde dag. In statistische terminologie: op de empirische cumulatieve verdeling wordt het percentiel afgelezen dat overeenstemt met de voor de beschouwde dag gesimuleerde grondwaterstand. Bijvoorbeeld, op 10% van de dagen in de afgelopen 30 jaar was de grondwaterstand lager dan het 10de percentiel (P10). De percentielen zijn in 5 klassen ingedeeld: zeer laag/zeer hoog (lager/hoger komt minder dan 10% van de dagen voor), laag/hoog (lager/hoger komt op 10 tot 30% van de dagen voor) en normaal. De grafiek geeft per dag weer hoeveel % van de meetplaatsen een zeer lage, lage, normale, hoge of zeer hoge grondwaterstand heeft.
Hoe is het de kaart over de grondwaterstandsveranderingen opgebouwd?
De stijging of daling wordt bepaald tussen de grondwaterstand van de vorige maand en de grondwaterstand op de referentiedatum van dit rapport. Als de verandering van de grondwaterstand op een meetplaats meer dan 5 % van het verschil tussen het 10de en 90ste percentiel van de grondwaterstand op die meetplaats is, wordt dit als stijging of daling aanzien. Anders wordt de situatie als stabiel beschouwd.
Hoe is de overzichtskaart over de te verwachten grondwaterstanden opgebouwd?
Of er volgende maand zeer hoge of zeer lage grondwaterstanden te verwachten zijn, wordt bepaald door 3 scenario's te modelleren: een natte, een normale en een droge situatie voor volgende maand. De neerslaghoeveelheden in deze scenario's stemmen overeen met een historische neerslagperiode, die gekozen wordt uit de neerslagwaarnemingen van het KMI te Ukkel. Voor het natte en het droge scenario wordt een maand geselecteerd met een neerslag die zich eens om de 10 jaar voordoet. Het normale scenario is berekend op basis van een maand met een gemiddelde neerslag.
De verwachte grondwaterstanden volgens de drie scenario's worden in relatieve (alle metingen op dezelfde dag van het jaar) en absolute (metingen op alle dagen van het jaar) zin vergeleken met de grondwaterstanden van de afgelopen 30 jaar. Een waarschuwing wordt enkel gegeven als de verwachte grondwaterstanden zowel historisch zeer hoog/laag zijn, alsook zeer hoog/laag voor de tijd van het jaar.