Opbouw grondwaterstandindicator

Wat is de grondwaterstandindicator?

De grondwaterstandindicator geeft een beeld van de huidige stand van het freatische grondwater ten opzichte van normaal (in een 30-jarige referentieperiode). Deze analyse van de grondwaterstanden is gebaseerd op maandelijkse peilmetingen door de VMM, SCK en De Watergroep. Die maandelijkse peilmetingen worden aangevuld met dagelijkse modelberekeningen voor de periode 1991 - heden.

Enkel de freatische peilen worden besproken. Dat zijn de peilen in de bovenste grondwaterlagen die bovenaan niet afgesloten zijn door een afsluitende laag, en dus in contact staan met de atmosfeer. Voor de analyse wordt een selectie aan freatische peilfilters met continue meetreeksen van minstens 5 jaar, en met meestal relatief ondiepere grondwaterstanden gebruikt. De grondwaterstanden van deze peilfilters weerspiegelen het best de invloed van recente klimatologische variaties, terwijl ze ook getoetst kunnen worden aan een relatief langere meethistoriek.

Per peilfilter wordt de huidige grondwaterstand vergeleken met de peilen in de afgelopen jaren. Tegelijkertijd wordt er bepaald of er de afgelopen maand een relatieve stijging of daling is opgetreden. De gegevens worden in een kaart en een aantal grafieken verwerkt. Hierdoor krijgt men een beeld van hoe hoog of hoe laag de grondwaterstand staat ten opzichte van de peilen in de referentieperiode en welke richting het uitgaat met de grondwaterstand.

De grondwaterstandindicator wordt maandelijks opgemaakt.

Opbouw van de grondwaterstandindicator

Op de geselecteerde meetplaatsen gebeuren maandelijkse peilmetingen. Voor elke meetplaats is bovendien een Pastas-tijdsreeksmodel opgesteld dat de grondwaterstand modelleert op basis van waargenomen dagelijkse neerslag en verdamping, en gekalibreerd aan de metingen. De dagelijkse modellering wordt dan samengevoegd met de maandelijkse peilmetingen. De zo verkregen tijdsreeks van dagelijkse gesimuleerde grondwaterstanden wordt verwerkt tot de indicator.

De grondwaterstand wordt op twee manieren historisch gesitueerd: een absolute situering waarbij de grondwaterstand vergeleken wordt met alle dagelijkse grondwaterstanden binnen de 30-jarige referentieperiode (staat het grondwater absoluut laag of hoog?) en een relatieve situering waarbij de grondwaterstand vergeleken wordt met de grondwaterstanden op diezelfde dag in de 30-jarige referentieperiode van 1991 tot 2020 (wat is de toestand voor de tijd van het jaar?). Tegelijkertijd wordt er bepaald of de grondwaterstand gestegen of gedaald is ten opzichte van vorige maand. Tot slot wordt er vooruitgeblikt naar volgende maand: zijn er zeer hoge of zeer lage grondwaterstanden te verwachten?

Hoe is de grafiek over de absolute toestand van de grondwaterstand opgesteld?

Per meetplaats wordt de gesimuleerde grondwaterstand (combinatie maandelijkse peilmetingen en dagelijkse modellering met het Pastas-model) per dag vergeleken met de gesimuleerde grondwaterstanden van alle dagen in de 30-jarige referentieperiode. Er wordt bepaald op hoeveel procent van alle dagen in de referentieperiode de grondwaterstand lager is dan de gesimuleerde grondwaterstand voor de beschouwde dag. Bijvoorbeeld, op 15% van de dagen in de referentieperiode is de grondwaterstand lager dan de beschouwde grondwaterstand. Dit komt overeen met het 15de percentiel (P15). De percentielen zijn in 5 klassen ingedeeld: 

  • Zeer laag (<P10): de grondwaterstand behoort tot de 10% laagste grondwaterstanden in de volledige referentieperiode
  • Laag (P10-P30): de grondwaterstand behoort tot de 10 tot 30% laagste grondwaterstanden in de volledige referentieperiode
  • Normaal (P30-P70): de grondwaterstand is hoger dan de 30% laagste, en lager dan de 30% hoogste grondwaterstanden in de volledige referentieperiode
  • Hoog (P70-P90): de grondwaterstand behoort tot de 10 tot 30% hoogste grondwaterstanden in de volledige referentieperiode
  • Zeer hoog (>P90): de grondwaterstand behoort tot de 10% hoogste grondwaterstanden in de volledige referentieperiode

De grafiek geeft dan per dag weer hoeveel procent van de meetplaatsen een zeer lage, lage, normale, hoge of zeer hoge grondwaterstand heeft.

Hoe is de grafiek over de relatieve toestand van de grondwaterstand opgesteld?

Per meetplaats wordt de gesimuleerde grondwaterstand (combinatie maandelijkse peilmetingen en dagelijkse modellering met het Pastas-model) per dag vergeleken met de gesimuleerde grondwaterstand van telkens dezelfde dag in het jaar in de 30-jarige referentieperiode. Er wordt ingeschat in hoeveel procent van die jaren de beschouwde dag een grondwaterstand heeft die lager is dan de gesimuleerde grondwaterstand voor dit jaar. Bijvoorbeeld, in 15% van de jaren is de grondwaterstand op een bepaalde dag in het jaar lager dan de beschouwde grondwaterstand op diezelfde dag. Dit komt dan overeen met het 15de percentiel (P15). De percentielen zijn in 5 klassen ingedeeld:

  • Zeer laag (<P10): de grondwaterstand behoort tot de 10% laagste grondwaterstanden op dezelfde dag van het jaar in de referentieperiode
  • Laag (P10-P30): de grondwaterstand behoort tot de 10 tot 30% laagste grondwaterstanden op dezelfde dag van het jaar in de referentieperiode
  • Normaal (P30-P70): de grondwaterstand is hoger dan de 30% laagste, en lager dan de 30% hoogste grondwaterstanden op dezelfde dag van het jaar in de referentieperiode
  • Hoog (P70-P90): de grondwaterstand behoort tot de 10 tot 30% hoogste grondwaterstanden op dezelfde dag van het jaar in de referentieperiode
  • Zeer hoog (>P90): de grondwaterstand behoort tot de 10% hoogste grondwaterstanden op dezelfde dag van het jaar in de referentieperiode

De grafiek geeft dan per dag weer hoeveel procent van de meetplaatsen een zeer lage, lage, normale, hoge of zeer hoge grondwaterstand heeft voor de tijd van het jaar.

Hoe is de kaart over de grondwaterstandsveranderingen opgebouwd?

De stijging of daling wordt bepaald tussen de grondwaterstand van de vorige maand en de grondwaterstand op de referentiedatum van dit rapport. Als de verandering van de grondwaterstand op een meetplaats meer dan 5 % van het verschil tussen het 10de en 90ste percentiel van de grondwaterstand op die meetplaats is, wordt dit als een stijging of daling aanzien. Anders wordt de situatie als stabiel beschouwd.

Hoe is de overzichtskaart over de te verwachten grondwaterstanden opgebouwd?

Om te bepalen of er volgende maand zeer hoge of zeer lage grondwaterstanden voor de tijd van het jaar te verwachten zijn, worden scenario's doorgerekend voor een natte, een normale en een droge situatie voor de volgende maand. De neerslaghoeveelheden in deze scenario's stemmen overeen met een historische neerslagperiode, die gekozen wordt uit de neerslagwaarnemingen van het KMI te Ukkel. Voor het natte en het droge scenario wordt een maand geselecteerd met een neerslag die zich eens om de 10 jaar voordoet. Het normale scenario is berekend op basis van een maand met een gemiddelde neerslag. 
De verwachte grondwaterstanden volgens de drie scenario's worden vergeleken met de grondwaterstanden in de referentieperiode.  De locaties met de 10% hoogste (resp. laagste) verwachte grondwaterstanden voor de tijd van het jaar worden op kaart aangeduid, en ingekleurd volgens het toepasselijke scenario.