Sonderingen

In België is het gebruikelijk om in het kader van ieder geotechnisch onderzoek sonderingen uit te voeren. Sonderingen laten toe op een snelle en efficiënte manier en tegen een behoorlijke kostprijs, informatie te verzamelen met betrekking tot onder meer:

  • de plaatselijke lagenopbouw en de homogeniteit van de grond;
  • de weerstand en het draagvermogen van de grond;
  • de lokalisatie van holten en andere discontinuïteiten;
  • de identificatie van de grondsoort;
  • de fysische en de mechanische karakteristieken van de grond;
  • het opstellen van funderingstechnische en grondmechanische studies.

Bij het uitvoeren van de sondering wordt een sondeerpunt met conus bij middel van buizen statisch de grond ingedrukt. Continu of met bepaalde diepte-intervallen wordt de weerstand aan de conuspunt, de plaatselijke wrijvingsweerstand en/of de totale indringingsweerstand opgemeten. Eventueel kan aanvullend de waterspanning in de grond rond de conus tijdens de sondering worden opgemeten met een waterspanningsmeter.  Het op diepte drukken van de sondeerbuizen gebeurt met een indrukapparaat. De nodige reactie voor het indrukken van de buizen wordt geleverd door een verankering en/of door het gewicht van de sondeerwagen. De totale indrukcapaciteit varieert van 25 kN tot 250 kN, afhankelijk van apparaat en opstellingswijze.

Sondeerwagen

Onderscheid dient gemaakt tussen:

  • de statische discontinue sondering met mechanische conus (CPT-M)
  • de statische continue sondering met standaard elektrische conus (CPT-E), respectievelijk piëzoconus.

De mechanische conus (CPT-M)

Bij het sonderen met de mechanische conus (CPT-M) worden de weerstanden mechanisch met bovengronds opgestelde drukopmeters gemeten. Het indrukken van de sondeerbuizen gebeurt discontinu. Voor het mechanisch sonderen wordt in België gebruik gemaakt van drie types sondeerpunten:

sondeerpunt M1 (mantelconus):

  • enkel conus, voorzien van mantel
  • opmeting van conusweerstand qc

sondeerpunt M2 (kleefmantelconus):

  • conus, voorzien van mantel en kleefmantel
  • opmeting van conusweerstand qc
  • opmeting van plaatselijke wrijvingsweerstand fs

sondeerpunt M4 (gewone conus)

  • enkel conus, zonder mantel
  • opmeting van conusweerstand qc

Bij gebruik van de sondeerpunt M2 wordt aan de hand van de opgemeten plaatselijke wrijvingsweerstand fs, het wrijvingsgetal Rf berekend, zijnde de verhouding fs/qc uitgedrukt in procent. Tijdens het sonderen wordt eveneens de totale indringingsweerstand opgemeten. Na aftrek van de kracht op de conus wordt hiervan de totale zijdelingse wrijvingsweerstand Qst op de sondeerbuizen afgeleid. De metingen met de mechanische conus gebeuren om de 0,10 m à 0,20 m.

De elektrische conus (CPT-E), respectievelijk piëzoconus (CPT-U)

Bij het sonderen met de elektrische conus (CPT-E) worden de weerstanden in de sondeerpunt elektrisch gemeten en bovengronds geregistreerd. Het indrukken van de sondeerpunt en de sondeerbuizen gebeurt continu. De metingen gebeuren continu. Voor het elektrisch sonderen wordt in België gebruik gemaakt van twee types sondeerpunten.

elektrische conus:

  • opmeting van conusweerstand qc
  • opmeting van plaatselijke wrijvingsweerstand fs

piëzoconus:

  • opmeting van conusweerstand qc
  • opmeting van plaatselijke wrijvingsweerstand fs
  • opmeting van waterspanning uT

Aan de hand van de plaatselijke wrijvingsweerstand fs wordt het wrijvingsgetal Rf = fs/qc berekend uitgedrukt in procenten. Bij gebruik van de piëzoconus wordt de waterspanning rond de conus opgemeten. De opgemeten waterspanning geeft nuttige bijkomende informatie over de natuur van de afgesondeerde grondlagen. De metingen met de elektrische conus gebeuren om de 0,02 m à 0,05 m. Gedurende het indrukken moet een indringingssnelheid van 0,02 m/s aangehouden worden.