Grondwaterpeil
Het grondwaterpeil schommelt van dag tot dag en fluctueert doorheen het jaar.
Het grondwaterpeil fluctueert doorheen het jaar. Gewoonlijk wordt het minst diepe punt bereikt eind maart en het diepste eind september. Daarnaast varieert het grondwaterpeil van jaar tot jaar. Het waterpeil dat bijvoorbeeld eind maart bereikt wordt, is afhankelijk van de weerscondities in de periode die eraan vooraf gaat en die weerscondities zijn elk jaar lichtjes anders.
De meest recente freatische grondwaterstandsindicator van DOV beschrijft die peilschommelingen. De indicator geeft voor iedere dag weer of het grondwaterpeil op die dag zeer hoog, hoog, normaal, laag of zeer laag was. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de toestand voor de tijd van het jaar (relatieve indicator) en de toestand in absolute zin, dat wil zeggen, vergeleken met de peilvariatie die de voorbije 30 jaar heeft plaatsgevonden.
De gemiddelde seizoensfluctuatie van het grondwaterpeil is te karakteriseren met twee variabelen: de gemiddelde hoogste en de gemiddelde laagste grondwaterstand (GHG en GLG), uitgedrukt in meter onder maaiveld (m-mv).
Deze twee variabelen werden geïntroduceerd door van Heesen (1970)[1], die voorstelde om de GHG en GLG te berekenen als het gemiddelde van de drie hoogste/laagste peilen per jaar van minimaal acht jaren, waarbij de grondwaterstand tweemaal per maand gemeten wordt (op of omstreeks de 14de en 28ste dag). Met ‘jaren’ worden hier geen kalenderjaren maar wel hydrologische jaren bedoeld, die beginnen op 1 april en eindigen op 31 maart. Indien onvoldoende meetgegevens beschikbaar zijn, kan de meetreeks aangevuld worden met behulp van meteorologische data en een tijdsreeksmodel.
Figuur 1: de gemiddeld hoogste en de gemiddeld laagste grondwaterstand (GHG en GLG) uitgedrukt in cm onder maaiveld (cm-mv)
GHG en GLG zijn maar betekenisvol wanneer seizoensfluctuaties terug te vinden zijn in de tijdsreeks van grondwaterpeilen. Dat is niet altijd het geval. Op locaties waar het grondwaterpeil zeer diep zit (tientallen meters onder maaiveld), doen zich soms geen seizoensschommelingen van de grondwaterstand voor, maar zijn er wel fluctuaties op langere termijn.
Referentie
[1] Van Heesen, H.C., 1970. Presentation of the seasonal fluctuation of the water table on soil maps. Geoderma 4, 257-278.