Borgloon Formatie
Deze pagina moet gelezen worden in de context van de pagina rond het 'geologisch paspoort van de Vlaamse ondergrond'.
Data op deze pagina worden aangevuld wanneer binnen dit project nieuwe analyses uitgevoerd worden. Op DOV en in de literatuur zijn ook nog veel andere data te vinden die niet op deze pagina verwerkt zijn.
Formele stratigrafische definitie - Nationale Stratigrafische Commissie
Referentiesecties
Boringen
Tijdelijke ontsluitingen
Data
Van de Borgloon Formatie werden 26 stalen geanalyseerd voor korrelgrootte van de eenheden Hoogbutsel Facies (2 stalen), Boutersem Lid (4 stalen), Kerkom Lid (17 stalen) en Heide Facies (3 stalen) (Verhaegen & De Nil, 2023). Deze eenheden werden allen afgezet in een continentale, kustnabije of estuariene omgeving (Vandenberghe, 2017).
Van de moerasklei van het Hoogbutsel facies werd één zeer fijn staal genomen met een mediaan van 11 μm en d10 < 1 μm. Het andere staal bestaat uit fijn zand met een mode van 140 μm en een siltige tot kleiige bijmenging (Figuur 1). Het Boutersem Zand is fijn en goed gesorteerd met een mode rond 150 μm. Er werd ook één staal met een grotere fijnere fractie geanalyseerd, met een gelijkaardige mode maar een mediaan van 78 μm en d10 van 1 μm (Figuur 1). De stalen van het Kerkom Lid hebben een variabele korrelgrootteverdeling (Figuur 1). De modale korrelgrootte varieert van fijn tot grof zand (317 ± 164 μm) en er is slechts een zeer beperkte hoeveelheid silt en klei aanwezig (d10 137 ± 68 μm) (Tabel 1). Eén anomaal kleiig staal aan de basis van de ontsluiting te Kerkom heeft een modale korrelgrootte van slechts 10 μm. Dit staal werd mogelijk foutief toegewezen aan het Kerkom Lid i.p.v. het Grimmertingen Lid maar ook voor het Grimmertingen Lid is zo’n sterk kleiig staal anomaal. Het Heide Facies tot slot heeft een gelijkaardige korrelverdeling aan het onderliggende Kerkom Zand, zij het iets fijner met een variabele mode van 196 ± 86 μm en een grotere maar nog steeds beperkte fijne fractie.
Het glauconietgehalte in deze eenheden is verwaarloosbaar (< 1 %) (Tabel 2).
Het organisch koolstofgehalte is veruit het hoogst in het Hoogbutsel Facies, met een gemeten waarde van 9 %, de hoogste waarde gemeten in deze studie (Figuur 2). In het Boutersem Zand en het witte Kerkom Zand is het organisch koolstofgehalte zeer laag. Er is een opvallende stijging in de bovenste chocoladebruine Kerkom Zanden (gemeten waarde tot 0.5 %), die hun kleur danken aan een film van organisch materiaal rond de kwartskorrels. Het anorganisch koolstofgehalte is zeer laag in alle eenheden, maar het hoogst in het Hoogbutsel Facies (0.2 %).
Sleutelreferenties
DUMONT, A., 1851. Note sur la position géologique de l'argile rupelienne et sur le synchronisme des formations tertiaires de la Belgique, de l'Angleterre et du Nord de la France. Bulletin de l'Académie royale de Belgique, 18 (2): 179-195.
GLIBERT, M. & DE HEINZELIN, J., 1952. Le gîte des vertébrés tongriens de Hoog-butsel. Bulletin de l' Institut Royal des Sciences Naturelles de Belgique, 28 (52).
GLIBERT, M. & DE HEINZELIN, J., 1954a. L'Oligocène Inférieur Belge. In Vo-lume jubilaire Victor Van Straelen 1925-1954. Institut Royal des Sciences Naturelles de Belgique, 1: 281-438.
GLIBERT, M. & DE HEINZELIN, J., 1954b. Le gîte des vertébrés tongriens de Hoogbutsel. Bulletin de l'Institut Royal des Sciences Naturelles de Belgiques, 30 (1).
JANSSEN, A.W., VAN HINSBERGH, V. & CADEE, M.C., 1976. Oligocene depos-its in the region North of Tongeren (Belgium), with the description of a new lithostra-tigraphical unit: The Atuatuca Formation. Mededelingen van de Werkgroep Tertiaire en Kwartaire Geologie, 13(3): 75-115.
LAGA, P., 1988b. Formatie van Borgloon. In Maréchal, R. & Laga, P., Voorstel lithostratigrafische indeling van het Paleogeen. Belgische Geologische Dienst, Brus-sel, p. 169-180.
MACAR, P. & GULINCK, M., 1947. "Les Roches Siliceuses et Conglomératiques exploitées en Belgique ". Association des Ingénieurs de Liège - Centenaire Congrès 1947 - Section Géologie. Liège, p. 130-140.
ORTLIEB, J. & DOLLFUSS, G., 1873. Compte rendu de géologie stratigraphique de l'excursion de la société malacologique de Belgique dans le Limbourg belge le 18 et 19 mai. Annales de la Société Malacologique de Belgique, 8: 38-57.
TAVERNIER, R. & GULINCK, M., 1947. Les Roches argileuses de la Basse et Mo-yenne Belgique. Congrès 1947 - Section géologique. Centenaire de l'association des Ingénieurs sortis de l'Ecole de Liège, Liège, p. 277-282.
VANDENBERGHE, N. 2017. Tectonic and climatic signals in the Oligocene sediments of the Southern North-Sea Basin. Geologica Belgica, 20 (3-4), 105-123.
VAN DEN BROECK, E., 1881-1882. Exposé sommaire des observations et décou-vertes stratigraphiques et paléontologiques faites dans les dépôts marins et fluvio-marins de Limbourg, 16: 125.
VAN DEN BROECK, E., 1882. Réponses aux observations….p. VIII-XXIV. Note sur les levés géologiques….. p. LXXIV-XCVI. Note sur la position stratigraphique de sables grossiers et chocolatés…. p. CVIII-CXI. Annales de la Société royale de Mala-cologie de Belgique, 17 (partim).
VAN DEN BROECK, E., 1883b. Explication sur la feuille de Bilsen pour les terrains oligocènes. Musée Royale d'Histoire Naturelle de Belgique, Service Carte géologique du Royaume de Belgique.
VAN DEN BROECK, E., 1893. Coup d'oeil synthétique sur l'Oligocène belge et ob-servations sur le Tongrien supérieur du Brabant. Bulletin de la Société belge de Géologie, 7: 208-302.