Delfstoffentoets Grondverzet

De delfstoffentoets is vanaf 1 april 2019 een nieuw onderdeel van het technisch verslag i.k.v. grondverzet i.k.v. VLAREBO en heeft als doel partijen uitgegraven grond te identificeren die ontgonnen worden als delfstof in een vergunningsplichtige inrichting in ontginningsgebied (hierna primaire oppervlaktedelfstoffen of kortweg primaire delfstoffen genoemd) en dus rechtstreeks (zonder voorbehandelingen) ingezet kunnen worden als alternatief voor primaire oppervlaktedelfstoffen. De Vlaamse overheid heeft enkele interessante documenten over delfstoffen, zoals Delfstoffen in Vlaanderen (1996), Het Zandboek Vlaanderen (2000), De Natuurlijke Samenstelling van Delfstoffen (2003), het Tweede Algemeen Oppervlaktedelfstoffenplan (2014),.... Er is ook een handige Delfstoffenkaart (2002). Dit zijn allemaal publicaties van het voormalige ALBON. ALBON, nu VPO, ontwikkelde ook de educatieve website 'Ik doorgrond Vlaanderen', met lespakketten en informatie over de actieve ontginningen in Vlaanderen.

DOV biedt een Delfstoffenverkenner aan. De delfstoffenmodellen van 'Leem'  en van 'Zand en Grind van Maas en Rijn' zijn de eerste die op een zeer gebruiksvriendelijke manier aangeboden worden aan ontginners, ruimtelijke planners enz. De Virtuele Boring is een handig instrument om op eender welke plaats in Vlaanderen de geologische en hydrogeologische lagenopbouw te verkennen. Binnen de Virtuele Boring is het ook mogelijk het model 'Primaire delfstoffen' te selecteren waarbij de lagenopbouw o.b.v. G3Dv3 rechtstreeks vertaald is naar primaire oppervlaktedelfstoffen. Dit model is een keuzemogelijkheid in de DOV verkenner en is het standaardmodel in de Delfstoffenverkenner. De Virtuele Boring is ook beschikbaar als mobiele app. Daarnaast biedt de DOV-Verkenner vele geologische kaartlagen die als bron kunnen gebruikt worden om informatie over de geologische lagen waarin deze delfstoffen voorkomen, te identificeren.

Al deze informatie kan gebruikt worden om voor een technisch verslag voor Grondverzet het potentieel van de bodemmaterialen als alternatief voor een primaire delfstof te bepalen. De delfstoffentoets identificeert namelijk geologische afzettingen die op andere locaties als primaire oppervlaktedelfstoffen worden ontgonnen.

U vindt alles terug in de handige links onderaan deze pagina. Daarnaast wordt hierna ook nog een gedetailleerd rapport gegeven om de koppeling tussen primaire oppervlaktedelfstoffen en geologische eenheden mogelijk te maken.

Geologische achtergrond voor de delfstoffentoets

Aan de hand van volgend rapport kunnen gebruikers geologische lagen die ze identificeren op terrein, indien mogelijk, koppelen aan een primaire oppervlaktedelfstof. Er wordt ook verder ingegaan op de ruimtelijke verbreiding van de delfstoffen en de interne laterale en verticale variaties in de geologische eenheden. Het is namelijk niet noodzakelijk zo dat omdat een delfstof ontgonnen wordt in een bepaalde geologische eenheid, die delfstof ook voorkomt over het gehele voorkomen van de geologische eenheid. Tot slot wordt een duidelijke werkwijze aangereikt om de delfstoffentoets correct uit te voeren. De tools aangeboden door DOV dienen namelijk ter ondersteuning maar kunnen degelijke interpretaties op basis van eigen data (uit boringen) niet vervangen.

In volgende figuur is het ondiep voorkomen (tot 50 m onder maaiveld) van de belangrijkste delfstofhoudende eenheden in Vlaanderen getoond, in grote groepen onderverdeeld, met aanduiding van de actieve ontginningsgebieden:
 

Delfstofvoorkomens in Vlaanderen

 

Categorieën van primaire oppervlaktedelfstoffen in de Vlaamse ontginningsgebieden

De te onderscheiden primaire oppervlaktedelfstoffen werden opgesomd in de standaardprocedure voor het technisch verslag opgesteld door OVAM en werden gebaseerd op de besproken delfstoffen in het Algemeen Delfstoffenplan (AOD). Een nieuwe complete lijst met objectieve termen wordt nu gehanteerd:

  1. alluviale klei
  2. polderklei
  3. klei van de Kempen
  4. Boomse klei 
  5. Maldegem Klei (geen ontginningen aanwezig)
  6. Ieper Klei
  7. Aalbeke Klei (vroeger 'dakpannenklei in het Kortrijkse')
  8. leem uit de Vlaamse Leemstreek
  9. grof zand (vroeger 'bouwzand') 
  10. fijnere zanden (vroeger 'vulzand')
  11. glauconiethoudend zand (vroeger bij 'vulzand')
  12. kwartszand (vroeger 'wit zand in Antwerpen en Limburg')
  13. grind
  14. mergel (geen ontginningen aanwezig)
  15. Krijt (geen ontginningen aanwezig)
  16. Henis Klei (geen ontginningen aanwezig)

Noot m.b.t. terminologie: Om verwarring te vermijden werd de terminologie van enkele primaire oppervlaktedelfstoffen aangepast zodat er in de naamgeving geen verwijzing gegeven wordt naar de toepassing. Zanden die gedefinieerd werden als vulzand, bijvoorbeeld, kunnen ook andere, bouwtechnische, toepassingen hebben naast het louter opvullen van depressies. Er worden daarom volgende aanpassingen voorgesteld:

  • Dakpannenklei in het Kortrijkse wordt gedefinieerd als Aalbeke Klei, verwijzend naar de geologische eenheid waarop deze delfstof betrekking heeft.
  • Bouwzand wordt gedefinieerd als ‘grof zand’. Zoals in het AOD2 gedefinieerd zijn dit zanden met een gemiddelde korrelgrootte boven 100 µm. Dit kan verder onderverdeeld worden in zanden met een korrelgrootte tussen 100 µm en 225 µm en zanden grover dan 225 µm.
  • Vulzand wordt verder opgesplitst in ‘fijnere zanden’ en glauconiethoudende zanden. Fijnere zanden hebben een gemiddelde korrelgrootte kleiner dan 100 µm. De grens van 100 µm is echter niet exact en veel geologische eenheden die ontgonnen worden als 'fijnere zanden' bevatten zeer fijne tot middelmatige zanden. Glauconiethoudende zanden zijn zanden die het kleimineraal glauconiet bevatten (> 5 %) en kunnen zowel een fijnere als grovere korrelgrootte hebben. Door het aanwezige glauconiet komen ze niet in aanmerking voor meerdere bouwtechnische toepassingen.

Voor ontginningen wordt een nog gedetailleerder onderscheid gemaakt tussen verschillende delfstoftypes. In onderstaande tabel wordt een koppeling gegeven tussen de geologische eenheden (in stratigrafische volgorde), de gedetailleerde delfstoffentypes en de primaire oppervlaktedelfstoffen gedefinieerd voor de delfstoffentoets. Er moet hierbij opgemerkt worden dat alleen rekening gehouden werd met geologische eenheden waarin ontginningen aanwezig zijn/waren. Zo zullen bv. sommige glauconiethoudende zanden wel als primaire oppervlaktedelfstof opgelijst zijn terwijl andere niet als primaire oppervlaktedelfstof geclassificeerd zijn omdat er geen gekende ontginning aanwezig is/was.

Koppeltabel delfstoffen

Zoals aangetoond in bovenstaande lijst kunnen al de delfstoffen ontgonnen in de Vlaamse ontginningsgebieden onderverdeeld worden in een van de primaire oppervlaktedelfstoffen. Daarnaast zijn er enkele eenheden die niet ontgonnen worden maar wel waardevol kunnen zijn indien ze uitgegraven worden.

Interne variatie in geologische eenheden

In sommige gevallen bevatten de geologische eenheden meer dan alleen de beschreven delfstof. Opgrimbie zand, bijvoorbeeld, is een waardevol kwartszand dat deel uitmaakt van het Genk Lid. Het Genk Lid bevat echter ook ander, minder zuiver, zand dat niet als kwartszand gebruikt kan worden. Wanneer in het geologisch 3D-model (G3D) de verbreiding van het Genk Lid onderzocht wordt mag de gebruiker er dus niet vanuit gaan dat het volledige Genk Lid overeenkomt met waardevol kwartszand.

Ook de kwaliteit van delfstoffen varieert doorheen het voorkomensgebied van een geologische eenheid. Zo is de kwaliteit van de Boomse klei in het zuidoosten van het voorkomensgebied, nabij Leuven, niet noodzakelijk gelijk aan de kwaliteit in het ontginningengebied van de Rupelstreek en het Waasland. Er kan bijvoorbeeld een belangrijke variatie zijn in het siltgehalte waardoor de klei wel of niet voor bepaalde doeleinden gebruikt kan worden. Hoe verder een uitgraving zich bevindt van een ontginningsgebied waar een bepaalde geologische eenheid ontgonnen wordt, hoe groter de kans dat de eigenschappen van de delfstof op die locatie licht tot sterk verschillen. Het effectieve potentieel van een bepaalde geologische eenheid als delfstof op een bepaalde locatie moet dus steeds getoetst worden aan observaties en lithologische beschrijvingen van boringen op de onderzochte locatie. 

Delfstoffentoets kaart verbreiding Boom klei en ontginningen
Voorbeeld van het voorkomen van de Boomse klei waar deze eenheid voorkomt tot op een diepte van maximaal 50 m onder het maaiveld. Rode bollen voor ontginningsgebieden van Boomse klei. Groene bollen voor boringen met referentiebeschrijvingen (vgmperceel9-B2731, vgmperceel9-B2678, geobib-B23).

Delfstoffentoets werkwijze

Bij voorbereidend onderzoek voorafgaand aan een uitgraving kan via de tools van DOV reeds onderzocht worden welke delfstoffen potentieel kunnen voorkomen op de uit te graven locatie. Er kan snel informatie gewonnen worden over de geologische eenheden die wellicht voorkomen op die locatie door het uitvoeren van de Virtuele Boring, waarbij een ééndimensionale doorsnede gegeven wordt van de ondergrond met een onderverdeling in geologische eenheden volgens het geologisch 3D-model (G3Dv3 of G3Dv2). De verbreiding van die lagen kan ook uitgebreider bestudeerd worden door de kaartlagen van het voorkomen, de diepte en dikte van de geologische eenheden volgens de 3D-modellen, beschikbaar in de DOV-verkenner, te analyseren. De voornaamste lithologische kenmerken van de eenheden worden gegeven bij de Virtuele Boring of de stratigrafische tabel van het Neogeen en Paleogeen (https://dov.vlaanderen.be/sites/default/files/pfiles_files/StratigrafischeTabel_NeogeenPaleogeen_DOV2019_2.pdf). Uitgebreidere info is beschikbaar op de website van de Nationale Stratigrafische Commissie (https://ncs.naturalsciences.be/) of in het rapport van het recente geologische 3D-model G3Dv3 (https://researchportal.be/nl/publicatie/geologisch-g3dv3-en-hydrogeologisch-h3d-3d-lagenmodel-van-vlaanderen). De Quartair profieltypekaarten (1:200.000 en 1:50.000) in de DOV-verkenner kunnen gebruikt worden voor meer gedetailleerde info over de aanwezige Quartaire lithologieën op een bepaalde locatie. Daarnaast kunnen lithologische beschrijvingen, en (in)formele stratigrafieën van boringen in de buurt van de uit te graven locatie bestudeerd worden voor meer nauwkeurige informatie over de eenheden die voorkomen en hun eigenschappen.

De geïdentificeerde eenheden kunnen vervolgens gekoppeld worden aan een primaire oppervlaktedelfstof gebruik makend van de tabel hierboven. Voor locaties in de modelgebieden van de delfstoffenmodellen ‘Leem’ en ‘Zand en grind van Maas en Rijn’ kan de delfstoffenverkenner gebruikt worden om een nauwkeurige inschatting te maken van het delfstoffenpotentieel op een gekozen locatie (https://www.dov.vlaanderen.be/portaal/?module=public-delfstoffen). Met deze tool kunnen gedetailleerde visualisaties en berekeningen gemaakt worden van de dikte, diepte, kwaliteit en het volume van de gemodelleerde delfstoffen in de ondergrond.

Aangezien geologische kaarten, geologische 3D-modellen en de daaraan gerelateerde Virtuele Boring slechts modellen zijn van de ondergrond die de realiteit benaderen maar nooit exact kunnen repliceren is het belangrijk dat definitieve interpretaties steeds gebaseerd zijn op eigen data door het uitvoeren en analyseren van boringen op de uit te graven locatie. Daarnaast is het mogelijk, zoals in de vorige sectie besproken, dat een delfstof potentieel voorkomt in een bepaalde geologische eenheid maar niet voorkomt over het volledige laterale en verticale bereik van die eenheid of een variabele kwaliteit heeft doorheen die eenheid. Op basis van lithologische beschrijvingen en/of analyses van grondmonsters uit boringen op de onderzochte locatie kan nagegaan worden of de geologische eenheden op die locatie effectief potentieel hebben als delfstof. Er kan hiervoor bv. een vergelijking gemaakt worden met lithologische beschrijvingen van de geologische eenheden nabij de locaties waar ze ontgonnen worden.